Gekleurde koningen en sterretjesmos
Wanneer Sinterklaas zich weer teruggetrokken had op het Iberisch schiereiland, mijn verjaardag, 11 december, voorbij was, er baklever en bloedworst (bloodkook) werd gebakken en de eerste, meestal natte, sneeuw gevallen was, maakte mijn vader zoetjesaan plannen om kerstboom en kerststal in de woonkamer te installeren. De eerste activiteit bestond uit het tevoorschijn toveren van de kerststal, de bijbehorende beelden, de dozen en doeken om een heuvelachtig landschap te verbeelden, de ballen en de piek voor in de boom en nog wat andere accessoires die het beeld compleet maakten. De tweede fase bestond uit het kopen van een boom, onder de keurende blik van mijn moeder geen gemakkelijke klus, en de installatie van deze in een emmer met aarde, waarna er rondom aan de contouren van de omgeving kon worden gebouwd. Elk jaar werd wel iets nieuws bedacht, zoals een kampvuur waaraan de kleumende herders zich konden warmen; zij lagen immers ‘bij nacht in het veld’. Ik herinner mij een jaar, het zal in de late jaren ’50 zijn geweest, waarin het plaspotje uit de kinderstoel dienst deed als vijver in de entourage van het kerstverhaal. Erin zwom onze goudvis zijn beperkte rondjes. Maar we hadden niet op onze trouwe viervoeter Trixy gerekend, die haar kans rijp zag en op een nacht het arme dier verorberde, zodat de volgende morgen nog slechts enkele graten restten. Dan brak de derde fase aan; het bepalen van het tijdstip om mos te halen. Het mocht liever niet regenen (te nat), maar ook niet vriezen (vastgevroren aan de aarde). Wanneer de weersvooruitzichten gunstige waren togen mijn vader en ik op de fiets naar de Noordergrensweg, achter de vroegere (witte) Kalk-, Zand-, Steenfabriek, aan de Enschedesestraat, nu aan de rand van het industrieterrein, want daar vond je aan de slootranden het mooiste (sterretjes)mos. In de huidige tijd is mos, evenals hulst, een terecht beschermde soort, maar dat soort maatregelen kende men toentertijd nog niet. Het woord milieu sloeg slechts op een plek op de sociale ladder. Thuisgekomen van een vaak koude missie, kon de laatste etappe van het kerstcriterium beginnen; mos leggen, de beelden en accessoires erbij, (echte) kaarsjes, ballen, vogeltjes en belletjes in de boom en dan de apotheose, mijn moeders kunststuk, het draperen van het engelenhaar om de boom, waarbij mijn vader en ik de opdracht kregen ‘uit de buurt te blijven’, anders ‘was dit delicate werk gedoemd totaal te mislukken’. Wanneer dan eindelijk alles stond zoals het hoorde te staan, de kaarsjes voor de eerste keer werden ontstoken en zich daardoor een geur in de kamer verspreidde alsof je in de kerk was, kon ik in alle rust en verwondering kijken naar mijn favoriete beelden, de drie koningen, Caspar, Melchior en Balthasar. Zij waren in mijn ogen dé kunststukken van onze, Italiaanse, beeldengroep. Geschilderd in prachtig, glanzend geel, karmozijn, blauw en helderrood. Kleuren die mooi contrasteerden met hun gekleurde gelaat van donkerbruin tot lichtroze. De groep was gekocht bij ’t Kösterke (ter Laak) aan de Groote Markt in Oldenzaal en in mijn beleving kon zij de toets van de kunstzinnige kritiek ruim doorstaan. En alles culmineerde in dat moment waarop ik uit bed werd gehaald, vroeg op kerstmorgen, mijn vader net thuis uit de nachtmis, mijn moeder trots achter de ontbijttafel. En voordat de eerste hap in je mond verdween werd het ‘Kindelyn so lovelyck’ aangeheven. Magisch! O Kerstnacht, schoner dan de dagen. Zalig kerstfeest.
Geert C.A.M. Christenhusz.